Niet in linker of rechter galop willen springen

In de galop is er een moment waarbij het volledige gewicht van het paard op één voorbeen komt (vlak voor het zweefmoment). In de linkergalop is dit de linker schouder en in de rechter galop is dit de rechter schouder. Hoe strakker de schouderspieren, hoe meer pijn het paard heeft en hoe minder gewicht het paard hierop zal willen nemen. Als een paard geen gewicht wil nemen op zijn schouder, zal het zweefmoment kort zijn. Resultaat: een korte galop of zelfs een 4-takt galop. Dit heeft niets te maken met de achterhand.


Als een paard gemakkelijk gewicht kan nemen op de (losse) schouder, zal het voorbeen net een fractie langer blijven staan, zodat de achterhand meer tijd krijgt om eronder te komen. Resultaat: meer sprong in galop en ruimer vanuit de schouder.

De verbinding tussen de voorhand en de achterhand is de rug. Hoe losser de rug, hoe meer de rugspier kan uitgerokken worden, wat nodig is om de achterhand onder te brengen.

Uiteraard speelt de achterhand ook een belangrijke rol, maar niet meer dan de voorhand.

Als alle spiergroepen los zijn, krijg je een mooie vloeiende beweging (dus geen taktfouten). Zodra 1 spiergroep niet goed kan verlengen, krijg je een “haperende” beweging.